Henk van Heelu
TIVON - NOVIET
In vergeten ogenblikken
- om de tijd te doden -
lokte de wingerd mij
handenwringend
rond het huis van Jacob
Ik lichte zijn ladder
tussen het groen geblakerd
stijgend braken alle sporten
De twee staanders werden
in stukken gezaagd
tussen klauwen gestoken
tot een blok gekleefd
De holtes die eens
de heilige treden dienden
en de druiven droegen
die de vrede vroegen
gramden - een en al oor -
om te worden geplukt
van de zonbeschenenen ranken
langs de muren van het huis
van de roos haar vesting
(Wanneer krijen de dode zielen
eindelijk rust in het land dat
al zo lang beloofd werd?)
Tot porten werden de gaten
in de staken die mijn denken voedden
Mijn hart hamerde door de hel
en door de hemel, smeede een
tweeslachtig beeld, liet een
vracht aan pijnen los
Er ontstond tweezijdig
een mensenbeeld
In het cederbos
onder de berg van bedouinen
groeide uit en stronk
een gevecht, een omhelzing
en een dans die niet meer
beslecht zou worden
Het werd vrijdag de dag van de vis
eeuwenlang luister van de zielenis
naar het kwade, naar het goede
naar de pracht en naar het duister
van de lange nacht
Jacob worstelde
met zijn engel
onder de tamme boom
- licht tegen donker -
ingetoomd de armen
Ik kon niet zien wie de engel
wie de vader was
proefde bitterzoet het fruit
waar duiven en andere vroege vogels
zo verzot op zijn
Ik kwam om hem te groeten
proefde tegenstrijdigheid
maar het gevecht ging voort
Het werd nu stil
in her oord
rondom Tivon
Het licht viel uit
De doden dansten
Mijn huid kraakte
op de stenen treden
van de nachtelijke trap
droeg de vervelde resten
van haar waakzaamheid
Ik wilde slapen in
haar werkvertrekken
Ik wilde het leven delen
in haar sousterrain
Bloemen vielen van de wand
van de rozenbruid haar ruimte
het stille leven uit het
dodenrijk roerde even
Ik spiegelde mij in de plaats
waar Jacon woonde en zag
het lichtend teken aan de
leeggevallen wand van de
rozenbruid haar ruimte
Noviet laat nu de kaarsen branden
geef nu het leven licht
Dit is het lot van mijn linkshandigheid
geworpen over het Karmelrelief
rollend naar het diepste punkt van mijn besef
te vallen voor de zwaartekracht
in dit diep geproefde land
Suzanna laat de doden dansen
Suzanne laat de levenden met rust
Zij vochten verder
Jacob met zijn engel
vader met zijn binnenkant
en onvoorstellbaar paar
De een was licht, de ander zwaar
maar het bleef stil op de schrale hellingen
Ezel balk toch
jakhals huil
duifje fladder
doffer koer
rotsen verweer
bergen verneder
bergen begaan
De ceders smeedden
een tweeslachtig beeld
een maanland als de Negeb
een magisch oord dat een
nieuw Begin liet zien
in een enkel woordt dat
het einde van alles scheen
Hoe om te gaan, simultaan
met liefde en met haat
met vreugde en verdriet
met hitte en met kou
met de zin en met de waan
bitter en zoet op dezelfde tong
vruchtsap van de shesikboom
gramschap van de druiven
Jacobs versteende leven
glansde kleurloos en doorzichtig
Toen zijn toegewijde tijd
voorbij Suzanna was geraakt
werd hij koesterend geholpen
door versleten dagen gevuld
met verdovend verwijt
bleef hij alsmaar vragen
naar het waarom
Hij vluchtte weg van de
verzachtende omstandigheid
die zijn huid tot leven wekt
na zo'n gevecht
Hij rende zijn late leven uit
Hij schreeuwde naar de hemel
droomde zich een weg
door duizend sabbaths
zijn trieste gang naar licht
Weer ging een dag voorbij
twee kaarsen vlamden voor de twee mannen
die in hun omhelzing bleven steken
van geen vluchten wilden weten, hij noch hij
Onder de glooing gleed
de nieuwe nacht vol warmte
die in de aarde opgelagen lag
Licht welde op en steeg
als gesteund in de rug door
de dorre woestenij van
mijn vrijdagberg langs
de stille jakhals verborgen
in dicht struikgewas
Weer ging een dag voorbij
het werd ochtend en middag
en weer een sabbath viel
over de avond van de oude man
Dennen staken tegen een
maanverlichte hemel aan
hoog en topzwaar stortten zij
hun duisternis op Jacobs huis
Hij keek ernaar met ogen
gapend van eenzaamheid die
zwart door zijn botten vraten
diepe wonden achterlatend
Hij snakte naar het einde
van dit tweegevecht
in de worggreep uitgeput
van zijn redeloze liefde
Jacob vocht alsof hij
zou gaan winnen
geschreven stond het
in de oude boeken
- zijn herinneringen
Hij vergat het gevecht
de verborgen schat
die de ziel loutert
met harde slagen
wijsheid smeedt
alle dagen rithmisch
afgemeten vormgeeft
aan zijn ademloos verhaal
Arme oude man
jouw hemel is sterker
dan al jouw aardse streven
de geest zal het
blijven winnen
van alle dooie dingen
Het hart denkt niet
zoals het hoofd dat doet
dromen achterhalen idealen
en doen pijn
Wij zijn het zelf die
uit de spiegels staren
Hij vergat te kijken
bleef vergaren en verhalen
overdrachtig ademhalen
uit de duizendste hand
Hem geschiedde het
zonder mededogen
onthand werd hij
aan de kant gezet
Veel behagen droeg zijn taal
en verdoofde de tijd-sirenes
Zolang de woorden stoorden
duurden de dromen voort en
lachten de godinnen in het dal
Zij ontsnapten aan zijn tong
struikelden over de draad
van zijn verhalen
bij het op adem komen
Ik ken die man, de vader
in het keurslijf kind
alledaags en wild tekeer
zoals ik mijn stille uren
in de ierse velden telde
dronken dranggesprekken
voerde met de ondergrond
om mijn maag te vullen
het knagen tot bedaren
te brengen met vrijggevulde
rollen uit Jacobs bakkerij
Jaren duurde het gevecht
om Wicklows dolgedraaide korst
Wie had kunnen weten
wat nog te gebeuren stond
toch las ik teksten
alsof het rollen waren
uit een dode zee van tijd
gevuld met tekens die vertelden
van de zoete kennis van het hart
door veel pijn gelouterd waakzaam
De onbewaakte ogenblikken
droegen de beelden aan
hinderlijke, kinderlijke
herhalingen van zielen die
om aandacht vroegen
In het zomerhete dorp Tivon
at ik koekjes van hetzelfde deeg
de smaak was anders maar mijn maag
had zich tegen mij gekeerd
|