Paul van Keppel
 

Tussen man en vrouw

Zij zit en vormt het kapsel tot tevredenheid
van de spiegel,  een borstel doelgericht geklemd
tussen ranke blanke staken met rode hoornen messen
terwijl de knoop van zijn vlinder de adamsappel
tart glimt een ring om de negende vinger

het bed verlaten, het zijden
laken achteloos gekrenkt laat het meeste wit
onbedekt

Zij verdwijnt in een geur van druppels
Hij slaat op zijn wangen, kamt een richting
geen woord onderbreekt het ritueel
Haar borsten, haast gepropt, vertonen een
diepe schacht, als een loopgraaf tussen twee fronten
tussen verleiding en bevrijding 
(maar de misleiding is dat ouderdom zich in
zwaartekracht openbaart)
Zijn ogen onbeschaamd gericht doen
de hare neerslaan en een dunne slang
van glittering wordt om haar naakte nek gelegd
samen met wat ijldunne lippen

                 een kil moment

Haar gelaat toont geen verraad maar
onbestemd buigen zich haar lippen tot
een lach van een vrouw die een kiem van
onsterfelijkheid in zich draagt 
 
 
 
 
 

next page